Geschiedenis van de stad Bree


Bree komt voor het eerst voor als Britte in 1007, van het Oudgermaans Brida (= plank, een barakkengehucht?). Bree was destijds één van de Goede Steden van het prinsbisdom Luik. Ze verkreeg haar stadsrechten in 1386 van het prinsbisdom Luik. De stad was vroeger volledig omwald en omgeven door een stadsgraaf of gracht van 7 m breed. Gedeeltelijk gerestaureerde verdedigingstorens verwijzen nog naar haar middeleeuws verleden.
De stad werd bestuurd door twee burgemeesters en vier gezworenen, die jaarlijks werden verkozen.
De Binnenschepenbank oordeelde volgens het Luikse recht en was bevoegd voor de vrijheid Bree; de Buitenbank, met jurisdictie over de Loonse goederen en de gemeenten Beek en Reppel, volgde het Loonse recht.
De parochie maakte deel uit van het Bisdom Luik, aartsdekenij van de Kempen, dekenij Maaseik. De kerk was sinds het einde van de 13de eeuw in het bezit van het kapittel van Sint-Bartholomeus te Luik, dat het begevingsrecht en de tienden bezat. In 1460-1464 werd te Bree door de zusters Franciscanessen het klooster van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Riviere opgericht. Van de kloostergebouwen is slechts de omheiningsmuur bewaard gebleven. De Augustijnen vestigden zich in 1659 te Bree om er in hun klooster onderwijs te verstrekken.
De stad kreeg in 1604 te maken met een aanval van 6000 Spanjaarden die ze kon afslaan. Ook de Kroaten deden een vruchteloze aanval. De prins van Nassau moest tweemaal terugkomen vooraleer hij er in slaagde de stad binnen te trekken. Veel oude gebouwen zijn verdwenen door ettelijke branden (1601, 1616, 1697 en 1699) die de stad hebben geteisterd.
Demografisch evolueerde Bree als volgt:
871 inwoners in 1796,
3.086 inwoners in 1900,
10.525 inwoners in 1970.
Bij Gemeenteraadsbesluit van 28.03.1984 (Ministrieel Besluit van 05.03.1985 en verschenen in het Belgisch Staatsblad op 08.07.1986) werd aan Bree het volgend wapen toegekend:
gedeeld,
1, gedwarsbalkt van 10 stukken goud en geel (oud Loon),
2, in sabel twee palen van goud.